Vandaag zwaaiden de deuren van het wolatelier opnieuw open. Alsof de ruimte zelf wist dat er werk op haar lag te wachten. In een grote juten zak lagen de zwarte vachten van de Ouessantschapen, vorige week geleverd. Ruw, ongetemd, doordrenkt van stro — puur natuur in al haar grilligheid.
Ik wist het al bij het openschudden: dit wordt een vacht waar ik in mag duiken. Letterlijk en figuurlijk. Er zit veel stro in, en dat vraagt geduld. Tijd. Aandacht. Maar gelukkig staat mijn trouwe drumkaarder al klaar — hij en ik zijn intussen goed op elkaar afgestemd.
De eerste handeling is altijd met de handen. Pluk voor pluk, stro voor stro, haal ik uit de vacht wat niet bij de wol hoort. Mijn vingers voelen al wat mijn ogen nog niet zien. Dan volgt het kaarden: een vacht gaat bij mij meerdere keren door de drumkaarder. Niet uit haast, maar uit zorg. Elke doorgang haalt iets weg — een klit, een sprietje hooi — en maakt de wol soepeler, zachter, spingeschikt.
Maar zelfs daarna is het werk nog niet klaar. De laatste kaarding doe ik met de hand, puur op gevoel. Dán pas komt het spinnen. Ook dat heb ik vandaag al gedaan: de eerste meters draad zijn geboren.
Zwarte wol heeft zijn charmes en zijn uitdagingen. Het stro springt eruit — goed zichtbaar op die donkere achtergrond — dus het schoonmaken gaat vlot. Maar tegelijk... zwart is intens. Het staart terug, als je er te lang naar kijkt. En deze Ouessantvacht? Typisch vettig. Maar aan de onderkant verrassend droog. Het vraagt om scherpe selectie, anders krijg je geen mooie draad.Ja, het is een traag proces. Alles behalve snel. Maar wat eruit komt is méér dan draad. Het is wol met een verhaal.In de winkel koop je wol die machinaal verwerkt is. Netjes, egaal, zonder fouten. Maar ook zonder handen, zonder hartslag.
Hier, in het atelier, gaat elke vezel eerst door mijn vingers voor ze ooit op een breinaald belandt. En dat, lieve lezer, voel je.